De wet van 20 februari 1991, ‘de huurwet’ genaamd
- De belangrijkste evoluties zijn:
- De wet van 25 april 2007
- De wet van 25 april 2007
- De wet van 27 december 2006
- De wet van 24 december 2002
- De wet van 13 april 1997
Oorsprong : http://www.ejustice.just.fgov.be
BURGERLIJK
WETBOEK. - BOEK III _ TITEL VIII _ HOOFDSTUK II, Afdeling 2. Regels betreffende
de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder
in het bijzonder.
Artikel 1. Toepassingsgebied.
§ 1. Deze afdeling is van toepassing op huurovereenkomsten betreffende
een woning die de huurder, met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van
de verhuurder, vanaf de ingenottreding tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt.
(Een woning is elk roerend of onroerend goed of een deel ervan dat tot
hoofdverblijfplaats van de huurder is bestemd.) <W 2002-12-24/31, art. 377,
003; Inwerkingtreding : 01-01-2003>
Het beding waarbij het gehuurde goed niet tot hoofdverblijfplaats van
de huurder mag dienen en dat niet uitdrukkelijk noch ernstig kan worden
gestaafd, onder meer door elementen met betrekking tot de natuurlijke
bestemming van het goed, en waarin de hoofdverblijfplaats van de huurder
tijdens de huurovereenkomst niet is vermeld, wordt voor niet geschreven
gehouden.
Deze afdeling is tevens van toepassing indien de woning, met de
schriftelijke toestemming van de verhuurder, in de loop van de huurovereenkomst
tot hoofdverblijfplaats wordt bestemd. In dat geval neemt de huurovereenkomst
een aanvang de dag waarop deze toestemming is verleend.
Deze afdeling is van toepassing op de onderhuur van de in het eerste
lid bedoelde woning, aangegaan overeenkomstig artikel 4 van deze afdeling en
binnen de grenzen bepaald in hetzelfde artikel.
(§ 1bis. Deze afdeling is tevens van toepassing op de onderhuur
aangegaan door de verenigingen of door de rechtspersonen bedoeld in artikel
1717, tweede lid, tweede zin, binnen de grenzen bepaald in artikel 4, § 2bis.
In dat geval is ook de hoofdhuurovereenkomst onderworpen aan de bepalingen van
deze afdeling.) <W 1997-04-13/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding :
31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
§ 2. Deze afdeling is niet van toepassing wanneer de overeenkomst op
grond waarvan de woning aan de huurder wordt toegewezen, ondergeschikt is aan
een hoofdovereenkomst, die betrekking heeft op de functie of de bedrijvigheid
van de huurder.
§ 3. Deze afdeling is niet langer van toepassing zodra het gehuurde
pand niet meer tot hoofdverblijfplaats wordt bestemd.
Art. 1bis. <Ingevoegd
bij W 2007-04-26/64, art. 2; Inwerkingtreding : 15-06-2007> Van elke
huurovereenkomst die onder toepassing van deze afdeling valt en die betrekking
heeft op de hoofdverblijfplaats van de huurder moet een geschrift worden
opgesteld, dat afgezien van alle andere nadere regels, het volgende moet
inhouden : de identiteit van alle contracterende partijen, de begindatum van de
overeenkomst, de aanwijzing van alle ruimtes en gedeelten van het gebouw die
het voorwerp van de verhuur zijn en het bedrag van de huur.
De meest gerede contracterende partij kan bij gebreke van uitvoering
binnen acht dagen na een ingebrekestelling die betekend wordt bij een ter
postaangetekende brief of bij deurwaardersexploot, de andere partij in
voorkomend geval via gerechtelijke weg verplichten om een schriftelijke
overeenkomst op te stellen, te vervolledigen of te ondertekenen overeenkomstig
het eerste lid en indien nodig verzoeken dat het vonnis de waarde zou hebben
van een schriftelijke huurovereenkomst.
Een voorafgaande mondelinge overeenkomst tussen de partijen perkt de
bevoegdheid van de rechter in.
Onverminderd het tweede en derde lid blijven de vóór de inwerkingtreding
van dit artikel mondeling gesloten huurovereenkomsten onder de toepassing
vallen van deze afdeling.
Art. 2. Staat van het
gehuurde goed.
(§ 1.) Het gehuurde goed moet beantwoorden aan de elementaire
vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. (Onverminderd de normen
betreffende de woningen, opgesteld door de Gewesten bij het uitoefenen van hun
bevoegdheden, moet het verhuurde goed beantwoorden aan de elementaire vereisten
van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid.
Deze voorwaarde wordt beoordeeld door te verwijzen naar de staat van
het verhuurde goed op het moment dat de huurder ervan in het genot.); <W
2007-04-25/38, art. 101, 1°, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Of deze voorwaarde is vervuld wordt beoordeeld aan de hand van de
staat van het goed op het ogenblik dat de huurder in het genot ervan treedt.
(De Koning stelt de voorwaarden vast waaraan ten minste voldaan moet
zijn opdat het gehuurde goed beantwoordt aan de vereisten bepaald in het eerste
lid.
(De in het vorige lid beoogde minimumvoorwaarden zijn van dwingend
recht en moeten bij de huurovereenkomst worden gevoegd.) <W 2007-04-25/38,
art. 101, 2°, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
Indien de door de vorige leden voorgeschreven voorwaarden nier zijn
vervuld, heeft de huurder de keuze of wel de uitvoering te eisen van de werken
die noodzakelijk zijn om het gehuurde goed in overeenstemming te brengen met de
vereisten van het eerste lid, ofwel de ontbinding van de huurovereenkomst te
vragen met schadevergoeding.
In afwachting van de uitvoering van de werken, kan de rechter een
vermindering van de huurprijs toestaan.) <W 1997-04-13/43, art. 5, 002;
Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
(§ 2. Met toepassing van de artikelen 1720, 1754 en 1755 van het
Burgerlijk Wetboek op de huurovereenkomsten geregeld door deze afdeling, is de
verhuurder verplicht tot alle herstellingen, andere dan de huurherstellingen.
Deze herstellingen andere dan de huurherstellingen kunnen door de Koning worden
gedefinieerd, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de
Ministerraad. Deze bepalingen hebben een dwingend karakter en zullen uitwerking
hebben voor de huurovereenkomsten die ondertekend worden na de inwerkingtreding
van dit artikel.) <W 2007-04/25/38, art. 101, 3°, 005; Inwerkingtreding :
18-05-2007>
Art. 3. Duur van de
huurovereenkomst.
§ 1. Elke huurovereenkomst bedoeld in artikel 1 wordt geacht te zijn
aangegaan voor een duur van negen jaar.
De huurovereenkomst eindigt na het verstrijken van een periode van
negen jaar indien ten minste zes maanden voor de vervaldag door één van beide
partijen een opzegging wordt betekend.
Indien binnen deze termijn geen opzegging wordt betekend, wordt de
huurovereenkomst telkens onder dezelfde voorwaarden voor een duur van drie jaar
verlengd.
§ 2. De verhuurder kan de huurovereenkomst evenwel te allen tijde
beëindigen met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden, indien
hij voornemens is het goed persoonlijk en werkelijk te betrekken of het op
dezelfde wijze te laten betrekken door zijn afstammelingen, zijn aangenomen
kinderen, zijn bloedverwanten in opgaande lijn, zijn echtgenoot, door diens
afstammelingen, bloedverwanten in opgaande lijn en aangenomen kinderen, door
zijn bloedverwanten in de zijlijn en de bloedverwanten in de zijlijn van zijn
echtgenoot tot in de derde graad. (Wordt de opzegging gegeven opdat
bloedverwanten in de derde graad het goed kunnen betrekken, dan kan de
opzeggingstermijn niet verstrijken voor het einde van de eerste driejarige
periode vanaf de inwerkingtreding van de huurovereenkomst.) <W
1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W
1997-04-13/43, art. 15>
De opzegging vermeldt de identiteit van de persoon die het goed zal
betrekken en de band van verwantschap met de verhuurder. (Deze laatste moet op
verzoek van de huurder de band van verwantschap bewijzen. De verhuurder moet
aan dit verzoek voldoen binnen een termijn van twee maanden te rekenen van de
kennisgeving ervan; zoniet kan de huurder de nietigverklaring van de opzegging
vorderen. Die vordering moet op straffe van verval uiterlijk twee maanden voor
het verstrijken van de opzeggingstermijn worden ingesteld.) <W
1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43,
art. 15>
(Het goed moet binnen een jaar na het verstrijken van de opzegging
door de verhuurder of, in geval van verlenging, na de teruggave van het goed
door de huurder, worden betrokken. Het goed moet gedurende ten minste twee jaar
werkelijk en doorlopend betrokken blijven.) <W 1997-04-13/43, art. 6, 002;
Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
Indien de verhuurder, zonder het bewijs te leveren van buitengewone
omstandigheden, binnen de gestelde termijn en voorwaarden de betrekking van het
goed niet verwezenlijkt, heeft de huurder recht op een vergoeding die gelijk is
aan achttien maanden huur.
(De partijen kunnen evenwel overeenkomen om de mogelijkheid van
vroegtijdige beëindiging uit te sluiten of te beperken.) <W 1997-04-13/43,
art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art.
15>
§ 3. Bij het verstrijken van de eerste en de tweede driejarige periode
kan de verhuurder de huurovereenkomst beëindigen met inachtneming van een
opzeggingstermijn van zes maanden indien hij voornemens is het onroerend goed
of een gedeelte ervan weder op te bouwen, te verbouwen of te renoveren, op
voorwaarde dat die werkzaamheden :
- worden uitgevoerd met eerbiediging van de bestemming van het goed
die voortvloeit uit de wets- en verordeningsbepalingen inzake stedebouw;
- worden uitgevoerd aan het door de huurder bewoonde gedeelte en
- meer kosten dan drie jaar huur van het verhuurde goed ofwel, indien
het gebouw waarin dit goed gelegen is uit verscheidene verhuurde woningen
bestaat die aan dezelfde verhuurder toebehoren en die van de werkzaamheden
ongerief hebben, meer kosten dan twee jaar huur voor al die woningen samen.
(Met het oog op het goede verloop van de werken kan de verhuurder van
verscheidene woningen in eenzelfde gebouw te allen tijde verscheidene
huurovereenkomsten beëindigen, met inachtneming van een opzeggingstermijn van
zes maanden, voor zover de huurovereenkomst niet tijdens het eerste jaar wordt
opgezegd.) <W 1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie
evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
De verhuurder moet aan de huurder kennis geven van, ofwel de hem
verleende bouwvergunning, of een omstandig bestek, of een beschrijving van de
werkzaamheden samen met een gedetailleerde kostenraming, of een
aannemingsovereenkomst.
(De werken moeten worden aangevat binnen zes maanden en worden
beëindigd binnen vierentwintig maanden na het verstrijken van de opzegging door
de verhuurder of, in geval van verlenging, na de teruggave van het goed door de
huurder.) <W 1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie
evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
Indien de verhuurder, zonder het bewijs te leveren van buitengewone
omstandigheden, binnen de gestelde termijn en voorwaarden de werken niet
uitvoert, heeft de huurder recht op een vergoeding die gelijk is aan achttien
maanden huur.
Op verzoek van de huurder is de verhuurder verplicht hem kosteloos de
documenten mede te delen waaruit blijkt dat de werken overeenkomstig de bij
deze paragraaf gestelde voorwaarden zijn uitgevoerd.
De partijen kunnen evenwel overeenkomen om de mogelijkheid van
vroegtijdige beëindiging uit te sluiten of te beperken.
§ 4. Bij het verstrijken van de eerste en de tweede driejarige periode
kan de verhuurder de huurovereenkomst beëindigen met inachtneming van een
opzeggingstermijn van zes maanden, zonder motivering, maar met betaling van een
vergoeding.
Deze vergoeding is gelijk aan negen dan wel zes maanden huur
naargelang de overeenkomst een einde neemt bij het verstrijken van de eerste of
de tweede driejarige periode.
De partijen kunnen evenwel overeenkomen om deze mogelijkheid van
vroegtijdige beëindiging uit te sluiten of te beperken.
§ 5. De huurder kan de huurovereenkomst op ieder tijdstip beëindigen
met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maanden.
Indien de huurder de
huurovereenkomst evenwel beëindigt tijdens de eerste driejarige periode, heeft
de verhuurder recht op een vergoeding. Die vergoeding is gelijk aan drie
maanden, twee maanden of één maand huur naargelang de huurovereenkomst een
einde neemt gedurende het eerste, het tweede of het derde jaar.
(Zolang het huurcontract
niet geregistreerd is na de termijn van twee maanden bedoeld in artikel 32, 5°,
van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, zijn zowel de
in het eerste lid bedoelde opzeggingstermijn als de in het tweede lid bedoelde
vergoeding niet van toepassing.) <W 2006-12-27/30, art. 73, 004;
Inwerkingtreding : 01-07-2007>
(Wanneer de verhuurder de
huurovereenkomst beëindigt overeenkomstig de §§ 2 tot 4, kan de huurder op zijn
beurt de huurovereenkomst te allen tijde beëindigen met inachtneming van een
opzeggingstermijn van een maand. In dat geval is hij de vergoeding
bedoeld in het vorige lid niet verschuldigd.) <W 1997-04-13/43, art. 6, 002;
Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
§ 6. (In afwijking van § 1 kan de huurovereenkomst schriftelijk worden
gesloten voor een duur die korter is dan of gelijk aan drie jaar.
Die huurovereenkomst is niet onderworpen aan de bepalingen van de §§ 2
tot 5.
Zij kan slechts eenmaal, enkel schriftelijk en onder dezelfde
voorwaarden, worden verlengd zonder dat de totale duur van de huur langer dan
drie jaar mag zijn.
Zij wordt beëindigd mits een van de partijen ten minste drie maanden
voor het verstrijken van de in de overeenkomst bepaalde duur een opzegging
betekent.
Niettegenstaande enig andersluidend beding of andersluidende
overeenkomst, wordt bij ontstentenis van een tijdig berekende opzegging of
indien de huurder het goed blijft bewonen zonder verzet van de verhuurder,
zelfs in de veronderstelling dat een nieuwe huurovereenkomst wordt gesloten
tussen dezelfde partijen, de huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor een
duur van negen jaar te rekenen van de datum waarop de aanvankelijke
huurovereenkomst van korte duur in werking is getreden en is zij derhalve
onderworpen aan de §§ 1 tot 5. In dat geval blijven de huurprijs en de andere
voorwaarden dezelfde als die welke bepaald waren in de aanvankelijk gesloten
huurovereenkomst van korte duur, zulks onverminderd de toepassing van de
artikelen 6 en 7.) <W 1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding :
31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
§ 7. In afwijking van § 1 kan de huurovereenkomst tevens bij geschrift
worden gesloten voor een termijn die een duur van negen jaar te boven gaat.
Die huurovereenkomst loopt ten einde bij het verstrijken van de
overeengekomen termijn mits een van de partijen ten minste zes maanden voor de
vervaldag een opzegging betekent.
Als binnen die termijn geen opzegging wordt betekend, wordt de
huurovereenkomst telkens onder dezelfde voorwaarden voor een duur van drie jaar
verlengd.
De vergoeding die met toepassing van artikel 3, § 4, is verschuldigd
door de verhuurder die, bij het verstrijken van de derde driejarige periode of
van een volgende driejarige periode, een einde maakt aan de huurovereenkomst,
is gelijk aan drie maanden huur.
(§ 8. In afwijking van § 1 kan de huurder een schriftelijke
huurovereenkomst sluiten voor het leven. Die huurovereenkomst eindigt van
rechtswege bij het overlijden van de huurder. Die huurovereenkomst is niet
onderworpen aan de bepalingen van de §§ 2 tot 4, tenzij partijen anders overeenkomen.)
<W 1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W
1997-04-13/43, art. 15>
(§ 9. In alle gevallen waarin een opzegging te allen tijde kan worden
gedaan, neemt de opzeggingstermijn een aanvang de eerste dag van de maand die
volgt op de maand tijdens welke de opzegging wordt gedaan.) <W
1997-04-13/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W
1997-04-13/43, art. 15>
Art. 4. Overdracht van huur
en onderhuur.
§ 1. De overdracht van de huurovereenkomst is verboden, behoudens
schriftelijke en voorafgaande toestemming van de verhuurder. In dat geval wordt
de overdrager ontheven van elke toekomstige verplichting, behoudens een in de
overeenkomst tot overdracht van de huurovereenkomst opgenomen andersluidend
beding.
§ 2. De huurder die een woning in huur genomen heeft die hij tot zijn
hoofdverblijfplaats bestemt, mag het goed niet volledig onderverhuren.
Met de instemming van de verhuurder mag hij een gedeelte van dat goed
onderverhuren op voorwaarde dat het resterende gedeelte tot zijn
hoofdverblijfplaats bestemd blijft. Indien het onderverhuurde goed bestemd
wordt als hoofdverblijfplaats van de onderhuurder, worden de rechten en
verplichtingen van de huurder en van de onderhuurder, wat hun respectieve
verhouding betreft, bepaald door deze afdeling, onder voorbehoud van de
volgende bepalingen van deze paragraaf.
De duur van de onderverhuring mag de resterende looptijd van de
hoofdhuurovereenkomst niet overtreffen.
De huurder moet vooraf de onderhuurder in kennis stellen van diens
hoedanigheid en van de omvang van diens rechten.
Wanneer de verhuurder aan de hoofdhuurovereenkomst een einde maakt,
moet de huurder uiterlijk de vijftiende dag na ontvangst van de opzegging een
afschrift daarvan aan de onderhuurder betekenen en hem ervan in kennis stellen
dat de onderverhuring op dezelfde dag als de hoofdhuurovereenkomst beëindigd
wordt.
Wanneer de huurder vervroegd de hoofdhuurovereenkomst beëindigt, moet
hij de onderhuurder een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden geven,
samen met een afschrift van de opzegging die hij aan de verhuurder richt, en
moet hij de onderhuurder een vergoeding betalen die gelijk is aan drie maanden
huur.
In de gevallen, bedoeld in de twee voorgaande leden, is artikel 11
niet van toepassing.
(§ 2bis. Onderverhuring is toegestaan onder de voorwaarden bepaald in
artikel 1717, tweede lid, tweede zin, van het Burgerlijk Wetboek, door de erin
vermelde rechtspersonen. Het derde tot zevende lid van § 2 zijn op deze
onderverhuring van toepassing.) <W 1997-04-13/43, art. 7, 002;
Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
§ 3. De huurder alleen is ten aanzien van de verhuurder en de
onderhuurder of de overnemer aansprakelijk voor de gevolgen die voortvloeien
uit de niet-naleving van de bepalingen van dit artikel.
Art. 5. Onroerende
voorheffing.
De onroerende voorheffing betreffende het gehuurde onroerende goed kan
niet ten laste van de huurder worden gelegd.
Art. 5bis.
<Ingevoegd bij W 2006-12-27/30, art. 74; Inwerkingtreding : 01-07-2007>
De verplichting van de registratie van de huurovereenkomst rust op de
verhuurder. De kosten verbonden aan een eventueel laattijdige registratie zijn
volledig ten zijne laste.
Art. 5ter. Bemiddeling door een derde voor de verhuring van het onroerend
goed.
[1 Wordt voor niet geschreven gehouden, elk beding dat de kosten voor
de bemiddeling door een derde voor de verhuring van het onroerend goed ten
laste legt van de huurder, tenzij de huurder de opdrachtgever is van de
bemiddelingsopdracht.]1
----------
(1)<Ingevoegd bij W 2009-06-18/11, art. 2, 006; Inwerkingtreding :
17-08-2009>
Art. 6. Indexatie.
(Indien zulks niet uitdrukkelijk is uitgesloten en op voorwaarde dat
de huurovereenkomst bij geschrift is gesloten, is de aanpassing van de huurprijs
aan de kosten van levensonderhoud eenmaal per huurjaar, verschuldigd op de
verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst, volgens de regels
bepaald bij artikel 1728bis van het Burgerlijk Wetboek.) <W 1997-04-13/43,
art. 8, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art.
15>
Deze aanpassing vindt slechts plaats op schriftelijk verzoek van de
belanghebbende partij en werkt slechts terug tot drie maanden voorafgaand aan
die van het verzoek.
Art. 7. Herziening van de
huurprijs en de lasten.
§ 1. Onverminderd artikel 8 kunnen de partijen tussen de negende en de
zesde maand voorafgaand aan het verstrijken van elke driejarige periode
overeenkomen dat de huurprijs wordt herzien.
Bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen kan de rechter een
herziening van de huurprijs toestaan indien blijkt dat de normale huurwaarde
van het gehuurde goed ten gevolge van nieuwe omstandigheden ten minste twintig
percent hoger of lager is dan de op het tijdstip van de indiening van het verzoek
eisbare huurprijs.
(Hij kan tevens een verhoging van de huurprijs toestaan aan de
verhuurder die bewijst dat de normale huurwaarde van het gehuurde goed met ten
minste tien percent van de op het tijdstip van de indiening van het verzoek
eisbare huurprijs is gestegen ten gevolge van werken die op zijn kosten in het
gehuurde goed zijn uitgevoerd, met uitzondering van de werken die noodzakelijk
waren om het goed in overeenstemming te brengen met de vereisten van artikel 2,
eerste lid.) <W 1997-04-13/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997;
zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
De rechter doet uitspraak naar billijkheid.
De vordering kan slechts
worden ingesteld tussen de zesde en de derde maand voor het verstrijken van de
driejarige periode.
De herziene huurprijs geldt
te rekenen van de eerste dag van de volgende driejarige periode, maar de
vroegere huurprijs kan voorlopig worden gevorderd tot op de dag van de
definitieve beslissing.
(In het geval van artikel 3, § 8, kunnen partijen evenwel overeenkomen
af re zien van het recht de huurprijs te herzien.) <W 1997-04-13/43, art. 9,
002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
(§ 1bis. Indien een woning het voorwerp is van opeenvolgende
huurovereenkomsten met verschillende huurders, gesloten voor een duur die
korter is dan of gelijk aan drie jaar en die beëindigd worden door een
opzegging door de verhuurder, mag de basishuurprijs gedurende negen
opeenvolgende jaren niet hoger zijn dan de bij het begin van de negenjarige
periode eisbare huurprijs, proportioneel aangepast aan de kosten van
levensonderhoud, renzij de normale huurwaarde van het goed onderrussen ren
gevolge van nieuwe omstandigheden, met ten minste twintig percent of ten
gevolge van werken in het gehuurde goed met ten minste tien percent is
gestegen.
Niettegenstaande enig andersluidend beding of andersluidende
overeenkomst vermindert de rechter de huurprijs tot de huurprijs die eisbaar is
krachtens de vorige huurovereenkomst, proportioneel aangepast aan de kosten van
levensonderhoud, wanneer de verhuurder nier bewijst dat de huurprijs werd
vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het eerste lid.
De proportioneel aangepaste huurprijs wordt berekend als volgt :
basishuurprijs bij het begin van de negenjarige periode vermenigvuldigd met het
indexcijfer van de maand voorafgaand aan die van het sluiten van de nieuwe
huurovereenkomst en gedeeld door het indexcijfer van de maand voorafgaand aan
die van het sluiten van de huurovereenkomst bij het begin van de negenjarige
periode.) <W 1997-04-13/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie
evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
§ 2. (Iedere partij kan te allen tijde) aan de vrederechter de
herziening van de forfaitaire kosten en lasten vragen of de omzetting ervan in
werkelijke kosten en lasten. <W 1997-04-13/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding
: 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
De rechter doet inzonderheid uitspraak op grond van de ontwikkeling
van de werkelijke uitgaven.
Hij beslist tot de omzetting indien zij mogelijk is.
Art. 8. <W
1997-04-13/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W
1997-04-13/43, art. 15> De partijen kunnen te allen tijde schriftelijk
overeenkomen dat de huurder zich ertoe verbindt op zijn kosten in het gehuurde
goed bepaalde werken uit te voeren, die door de verhuurder moeten worden
verricht. Zij moeten de termijn bepalen waarbinnen de werken moeten worden
uitgevoerd.
In dit geval kan van artikel 2 worden afgeweken op voorwaarde dat de
voorgenomen werken er toe strekken het gehuurde goed in overeenstemming te
brengen met de vereisten van dat artikel, dat deze werken precies omschreven
worden, dat de aanvang voor de werken binnen een redelijk tijdstip is bepaald
en dat geen huurgelden verschuldigd zijn tijdens de overeengekomen duur ervan,
met dien verstande dat deze duur niet korter mag zijn dan degene die
redelijkerwijze noodzakelijk is om ze uit te voeren.
Als tegenprestatie verbindt de verhuurder zich ertoe tijdens een
bepaalde periode die meer dan negen jaar kan bedragen, af te zien van het recht
aan de huurovereenkomst een einde te maken of van het recht de herziening van
de huurprijs te vragen, of verbindt hij zich ertoe de huurprijs te verlagen of
kwijt te schelden.
Na beëindiging van de werken wordt op verzoek van de meest gerede
partij overgegaan tot de oplevering ervan op tegenspraak.
Art. 9. Overdracht van het
gehuurde goed.
Indien de huurovereenkomst een vaste dagtekening voor de vervreemding
van het gehuurde goed heeft, treedt de verkrijger om niet of onder bezwarende
titel in de rechten en verplichtingen van de verhuurder (op de datum van het
verlijden van de authentieke akte), zelfs indien de huurovereenkomst het recht
van uitzetting in geval van vervreemding bedingt. <W 1997-04-13/43, art. 11,
002; Inwerkingtreding : 31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
Hetzelfde geldt wanneer de huurovereenkomst geen vaste dagtekening voor
de vervreemding heeft, indien de huurder het verhuurde goed sinds ten minste
zes maanden betrekt. In dat geval kan de verkrijger evenwel de huurovereenkomst
te allen tijde beëindigen, om de redenen en onder de voorwaarden bedoeld in
artikel 3, §§ 2, 3 en 4, mits aan de huurder, op straffe van verval, een
opzegging van drie maanden wordt betekend binnen drie maanden te rekenen (van
de datum van het verlijden van de authentieke akte) tot vaststelling van de
overgang van eigendom. <W 1997-04-13/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding :
31-05-1997; zie evenwel W 1997-04-13/43, art. 15>
Art. 10. Waarborg.
<W 2007-04-25/38, art. 103, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
§ 1. Indien, behoudens de zekerheden voorzien in artikel 1752 van het
Burgerlijk Wetboek, de huurder om de naleving van zijn verplichtingen te
waarborgen, een van de in het volgende lid bepaalde vormen van waarborgen
verstrekt, mag die niet meer bedragen dan het bedrag dat gelijk is aan 2 of 3
maanden huur, afhankelijk van de vorm van de huurwaarborg.
De in het vorige lid vermelde waarborgen kunnen naar keuze van de
huurder drie vormen aannemen : ofwel een geïndividualiseerde rekening op naam
van de huurder bij een financiële instelling, ofwel een bankwaarborg die het de
huurder mogelijk maakt de waarborg progressief samen te stellen, ofwel een
bankwaarborg ten gevolge van een standaardcontract tussen een OCMW en een
financiële instelling.
Wanneer de huurder kiest voor een geïndividualiseerde rekening, mag de
huurwaarborg niet meer bedragen dan een bedrag gelijk aan 2 maanden huur. De
opgebrachte rente wordt gekapitaliseerd ten bate van de huurder en de
verhuurder verwerft voorrecht op de activa van de rekening voor elke
schuldvordering ten gevolge van het volledig of gedeeltelijk niet nakomen van
de verplichtingen van de huurder.
Wanneer de huurder kiest voor een bankwaarborg, waarbij hij zich
verbindt die volledig samen te stellen middels constante maandelijkse
afbetalingen gedurende de duur van de huurovereenkomst, met een maximumduur van
drie jaar, is deze gelijk aan een bedrag van maximaal drie maanden huur. De
financiële instelling moet die zijn waar de huurder in voorkomend geval zijn
rekening heeft en waar zijn beroeps- of vervangingsinkomsten worden gestort.
Indien de huurder stopt met het storten van zijn beroeps- of
vervangingsinkomens bij de desbetreffende instelling, is die gerechtigd om de
integrale en onmiddellijke samenstelling van de waarborg te eisen, onverminderd
de mogelijkheid om die over te brengen naar een andere financiële instelling.
Niettegenstaande de wet op het statuut van en het besluit op de
kredietinstellingen van 22 maart 1993, kan een financiële instelling deze
waarborg niet weigeren om redenen in verband met de kredietwaardigheid van de
huurder. De wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet is niet van
toepassing. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de
Ministerraad, de nadere regels bepalen inzake de verplichting voor de
financiële instelling om een huurwaarborg samen te stellen in het geval dat een
kandidaat-huurder, op het moment van zijn aanvraag, gebonden is door meer dan
één andere samenstellingsverplichting voor huurwaarborgen die voorheen
toegekend werden. Na een evaluatie die zal plaatsvinden één jaar na het van
kracht worden van dit systeem, zal de Koning, bij een besluit vastgesteld na
overleg in de Ministerraad een openbare waarborg kunnen organiseren om de
waarborgen te dekken die door de financiële instellingen toegekend werden aan
bepaalde categorieën huurders die Hij vaststelt, volgens de
financieringsmodaliteiten die Hij vaststelt. De huurder zal geen enkele
debetrente verschuldigd zijn aan de financiële instelling, die hem rente zal
uitkeren vanaf de dag dat de waarborg volledig is samengesteld. De financiële
instelling beschikt over de voorrechten van het gemeen recht ten overstaande
van de huurder in geval hij zijn verplichting om de waarborg progressief samen
te stellen, niet naleeft.
Wanneer de huurder kiest voor een bankwaarborg die gelijk is aan een
bedrag van maximaal drie maanden huur ten gevolge van een standaardcontract
tussen een OCMW en een financiële instelling, is het dat OCMW dat daar om
verzoekt bij de financiële instelling, die de waarborg toestaat ten gunste van
de verhuurder.
De Koning legt het formulier vast waarmee de financiële instellingen
ten aanzien van de verhuurders zullen bevestigen dat de huurwaarborg toegekend
is, ongeacht de manier waarop deze waarborg wordt gevormd.
§ 2. Wanneer de verhuurder in het bezit is van de waarborg en nalaat
die te plaatsen op de manier bepaald in § 1, derde lid, is hij ertoe gehouden
om aan de huurder rente te betalen aan de gemiddelde rentevoet van de
financiële markt op het bedrag van de waarborg, vanaf het moment dat die
overhandigd wordt.
Deze rente wordt gekapitaliseerd. Vanaf de dag dat de huurder de
verhuurder in gebreke stelt om te voldoen aan de verplichting hem opgelegd door
§ 1, derde lid, is de verschuldigde rente echter de wettelijke interesten op
het bedrag van de waarborg.
§ 3. Er mag niet beschikt worden over de bankrekening, noch in
hoofdsom, noch in rente, noch van de bankwaarborg, noch van de rekening waarop
de waarborg opnieuw werd samengesteld, dan ten voordele van een van beide
partijen, mits voorleggen van ofwel een schriftelijk akkoord, dat ten vroegste
opgesteld wordt bij het beëindigen van de huurovereenkomst, ofwel van een kopie
van een rechterlijke beslissing. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad,
niettegenstaande verzet of voorziening en zonder borgstelling of kantonnement.
Art. 11. Verlenging wegens
buitengewone omstandigheden.
Wanneer een huurovereenkomst vervalt of eindigt ten gevolge van een
opzegging, kan de huurder, die het bewijs levert van buitengewone
omstandigheden, om een verlenging verzoeken.
Deze verlenging wordt, op straf van nietigheid, uiterlijk een maand
voor de vervaldag van de huur aan de verhuurder gevraagd bij een ter post
aangetekende brief.
Bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen kan de rechter,
rekening houdend met de belangen van de twee partijen, ondermeer met de
eventuele hoge leeftijd van een van de partijen, de verlenging toestaan. Hij
stelt de duur ervan, die bepaald moet zijn, vast. De rechter, kan in dit geval,
indien hij het billijk acht, op verzoek van de verhuurder eveneens een
verhoging van de huurprijs toestaan, en de vergoeding die bij toepassing van
artikel 3, § 4, verschuldigd is, beperken of opheffen.
Slechts één aanvraag om hernieuwing van de verlenging kan worden ingediend
onder dezelfde voorwaarden.
Bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen kan de rechter deze
verlenging toestaan eveneens onder dezelfde voorwaarden.
Art. 11bis.
<ingevoegd bij W 2007-04-25/38, art. 102, Inwerkingtreding : 18-05-2007>
§ 1. De Koning zal drie bijlagen opstellen, een per gewest, voor elke
huurovereenkomst, bevattende een uitleg over de wettelijke bepalingen met
betrekking tot de volgende elementen : de bepalingen die door het betrokken
gewest goedgekeurd werden inzake de normen van gezondheid, veiligheid en
bewoonbaarheid; een uitleg over de aard van een dwingende regel; de bepalingen
met betrekking tot de schriftelijke huurovereenkomst, de registratie ervan en
de kosteloosheid van de registratie; de duur van de huurovereenkomst; de
mogelijkheden om de huurprijs te herzien, de indexering, de lasten; de regels
opgesteld inzake de huurherstellingen; de mogelijkheden om de huurovereenkomst
te beëindigen en de erbij horende bepalingen; de bepalingen in verband met de
verandering van eigenaar; de mogelijkheden voor de partijen om bijgestaan te
kunnen worden bij een geschil.
§ 2. Deze bijlage zal verplichtend bij de na de inwerkingtreding van
dit artikel gesloten huurovereenkomst worden gevoegd.
Art. 12. Behalve als
zij er anders over beschikken, zijn de bepalingen van deze afdeling van
dwingend recht.